Antwoorden oefeningen Taalverzorging, blog Schrijven
Antwoorden oefeningen Taalverzorging
Leestekens
1.
Tijdens een optreden
in België
speelden Kane en Carice
van Houten hun populaire nummer No surrender.
2.
In de volkstuin van
de heer J. op het Hof
zitten in de zomer veel kikkers uit het riviertje de Rotte.
3.
Op de Olympische Spelen van
2010 wonnen Mark Tuitert
en Sven Kramer
gouden medailles bij het schaatsen.
4.
Woonden Dirk en Jan Steenbergen vroeger in de Noordoostpolder
op de Lindelaan 14 in Emmeloord?
5.
Heeft Else ter Velde uit het Zuid-Hollandse Rotterdam ooit meegedaan met het tv-programma Idols?
Namen van personen, rivieren, straten, plaatsen, provincies, landen en programma's of evenementen krijgen altijd een hoofdletter. Het (eerste)tussenvoegsel van of op het krijgen alleen een hoofdletter als de voornaam of voorletter niet genoemd is.
Werkwoordspelling
1 Mijn vader heeft eindelijk eens onze oven (reinigen) __gereinigd____
2 Ik (binden) ___bind_____ je tas wel even achter op je fiets.
3 Vijf jaar geleden (richten) ___richtten_ we een volleybalvereniging op.
4 (Vermoeden) _Vermoedde__ jij vanochtend niet, dat we die verrassing
hadden meegebracht?
5 Voor de wedstrijd begon, (starten) _startte_ de coureur zijn auto alvast.
6 De (verpachten) _verpachte_ landerijen werden goedkoop aan de boeren
verkocht.
7 Weet jij of ik volgende week op die receptie verwacht
(worden) _word_?
8 (Begeleiden) __Begeleidt__ dat grote orkest alle zangers tijdens het
komende songfestival?
9 Gisteravond was het Halloween en (gillen) _gilden_ we bij
elk spook dat we zagen.
10 Nadat de cake gebakken was, (wachten) _wachtten_ we tot
hij afgekoeld was.
11 De havermoutpap was (aanbranden) __aangebrand_ .
12 Er (worden) ___wordt_ beweerd dat Terschelling de grootste
gemeente is.
13 Het is waar dat ik het alleen met hard werken nog
(redden) _red_.
14 (vermijden) _Vermijd_ jij liever de omgang met die brutale
jongen.
15 Het is naar als mijn moeder steeds op mijn broer
(schelden) scheldt .
Vul
op de stippellijn in: HUN of ZIJ
1. Ik heb het HUN
gisteren nog verteld.
2. Gisteren hadden ZIJ nog niets voor Jan
gekocht.
3. Weet je waar HUN
spullen zijn?
4. Voor HUN moeder
wilden Aafke en Rein wel een bloemetje kopen.
5. ZIJ
spraken af dat het een heel grote bos moest worden.
6. Hebben ZIJ
zo veel geld?
7. Ik wilde HUN
geen onvoldoende geven.
8. Vorige week hadden ZIJ ontzettend goed opgelet in de les!
9. Lisa vertrouwde me niet. ZIJ wilde me eerst controleren!
10. Heb je het HUN
al gezegd?
Oefeningen
van Beter Spellen.nl
1.
........ hoeveel knikkers in de pot
zitten.
o
Raad (vergelijk: loop of vraag)
o Raai
o Raadt
2.
Zij draagt een ........ sjaal.
o
zijden
o zije
o zijde
o zijen
3.
In juli gaan we vaak met ons ........ op
de rivier spelen.
o kanotje
o
kanootje
o kano'tje
4.
Het is niet de bedoeling dat ........
kinderen door de winkel rennen.
o u
o Uw (U of Uw met hoofdletter gebruik je alleen bij God of de Koning(in)
o U
o
uw
5.
........ schroeven krijg je met cola weer
los.
o
Vastgeroeste
o Vastgeroestte
6.
Op het feest kun je ook ........ worden.
o gesminkt
o geschminckt
o
geschminkt
o gesminckt
7. De hulpverleners staan op goed zichtbare
........ .
o positie's
o
posities
8.
Bekijk je eigen werk nog eens ........ , voordat je het inlevert.
o critisch
o
kritisch
o crytisch
9.
De kok ging aan de slag en ........ een
heerlijke maaltijd.
o
bereidden
o
bereiden
o
bereide
o
bereidde (ik-vorm+de)
10.
De voetballer is ........ .
o geblesseert
o
geblesseerd
11.
Kan ik ........ een mailtje sturen?
o jouw
o
jou
12. ........
is de officiële term voor spraakles.
o
Logopaedie
o
Logipedie
o
Logopidie
o
Logopedie
Lastige
woordkwesties
1.
Het is aan die luie bouwvakkers (...) dat het dak nog steeds niet gerepareerd
is.
B. ◾ te wijten (je verwijt de bouwvakkers dat)
2.
Die jongen is (...) vergeten dat hij iets moest inleveren. Ik heb zijn werk in
ieder geval nog niet gezien.
A.
◾
schijnbaar (het schijnt zo te
zijn, maar ik ben er niet zeker van)
3.
(...) Marieke die hulpwerkwoorden niet uit die ingewikkelde zin halen?
B. ◾ Kan (van kunnen)
4.
Je moeder (...) prima als assistent-bedrijfsleidster bij Ikea.
B. ◾ functioneert het werk verrichten wat je moet doen
5.
Je moet dat rijtje Engelse woordjes wel (...)!
A.
◾
kennen
6.
De kast ziet er netjes uit! Mijn buurman kan (...) erg goed timmeren!
B. ◾ blijkbaar (het blijkt zo te zijn, want de kast is netjes getimmerd)
7.
Heeft Paul die kaarten nog niet aan (...) gegeven?
B. ◾ hen (na een voorzetsel komt hen)
8.
Dat je gevallen bent, is (...) aan die belachelijk hoge hakken!
B. ◾ te wijten
9.
(...) optreden was erg geslaagd.
A.
◾
hun (bezittelijk voornaamwoord)
10.
Het publiek gaf (...) een staande ovatie.
A.
◾
hun (meewerkend voornaamwoord, zonder voorzetsel)
Reacties
Een reactie posten